Duh!!! Kennis kan tekstbegrip vergroten en gaten dichten
In Nederland hebben wij een probleem. Een kwart van de leerlingen die van school afkomen is functioneel analfabeet en kinderen van achterstandswijken zijn onevenredig hierin vertegenwoordigt. Enerzijds is het probleem dat kinderen niet goed aanvankelijk leren lezen. Zij leren niet goed technisch te lezen: letters te herkennen, de letterklanken leren, letters met hun klanken te combineren naar lettergrepen en woorden, en dit allemaal uiteindelijk te automatiseren. Maar er is een tweede probleem namelijk: instructie in ‘begrijpend lezen’ richt zich vooral op vaardigheden en niet op tekstbegrip.
De standaardbenadering van deze instructie ligt bij vaardigheden en strategieën, zoals ‘het vinden van het hoofdidee’ van een tekst of ‘het herkennen van gevolgtrekkingen’. Vervolgens oefenen leerlingen deze vaardigheden op willekeurige teksten mat als doel deze vaardigheden te beheersen zo dat zij, theoretisch gezien, in staat zijn om complexe teksten te begrijpen. De veronderstelling is dat leerlingen niet veel inhoudelijke kennis hoeven op te doen om begrijpend te kunnen lezen.
Een ezel stoot z’n kop…
Deze aanpak is zo diepgeworteld dat het is blijven bestaan, ondanks het feit dat het geen winst oplevert in leestestscores en onderzoek laat zien dat het niet deugt (NB: Een bijkomstigheid is dat kinderen ervaren lezen niet als iets leuks maar iets waar trucjes uitgevoerd moeten worden). In het licht van hardnekkig lage scores is het recept vaak geweest om het te verdubbelen; nog meer tijd te besteden aan het leren van deze trucjes.
Een recente studie (Grissmer et al., 2023) laat zien dat het opbouwen van de algemene kennis van leerlingen kan leiden tot dramatische verbeteringen op de lange termijn in het begrijpend lezen. Deze studie met meer dan 2.000 leerlingen liet zien dat kinderen die een kennisrijk curriculum kregen in groepen 1 t/m 4 niet alleen aanzienlijk beter presteerden dan hun leeftijdsgenoten die ‘gewoon onderwijs’ kregen op gestandaardiseerde leestoetsen maar ook dat leerlingen uit gezinnen met een laag inkomen boekten zulke dramatische winsten dat hun prestaties gelijk waren aan die van kinderen uit gezinnen met een hoger inkomen.
Natuurlijk experiment
Natuurlijk experiment
In de late jaren 1940 raakte een arts van de Britse Medical Research Council, Jeremy Morris, ervan overtuigd dat het toenemende voorkomen van hartaanvallen en coronaire aandoeningen verband hield met niveaus van activiteit, en niet alleen met leeftijd of chronische stress, zoals in die tijd bijna universeel werd gedacht. Omdat Groot-Brittannië nog steeds aan het herstellen was van de oorlog, was de onderzoeksfinanciering krap, dus Morris moest een goedkope manier bedenken om een effectieve grootschalige studie uit te voeren. Toen hij op een dag naar zijn werk reisde, bedacht hij zich dat elke dubbeldekkerbus in Londen een perfect laboratorium voor zijn doeleinden was, omdat elk een chauffeur had die zijn hele werkende leven zittend doorbracht en een conducteur die constant op zijn benen stond. Naast het zijdelings bewegen, beklommen conducteurs ook gemiddeld 600 treden per dienst. Morris had nauwelijks twee meer ideale groepen kunnen verzinnen om te vergelijken. Hij volgde vijfendertigduizend chauffeurs en conducteurs gedurende twee jaar en ontdekte dat, na correctie voor alle andere variabelen, de chauffeurs – hoe gezond ook – twee keer zoveel kans hadden op een hartaanval als de conducteurs. Het was de eerste keer dat iemand een direct en meetbaar verband tussen lichaamsbeweging en gezondheid had aangetoond. (p. 209; Bryson, B. (2019). The body: A guide for occupants. Penguin.)
Dat brengt ons bij het natuurlijke experiment dat ik hier wil bespreken. Hierbij worden de experimentele en de controlegroep gevormd door een toevallige samenloop van omstandigheden, bijvoorbeeld regelgeving of populatieveranderingen (zie bovenstaande voorbeelden). De staat Colorado in de VS heeft voor de een of andere reden ongewoon veel basisscholen die een kennisrijk curriculum gebruikenIn de Amerikaanse staat Colorado passen opmerkelijk veel basisscholen een kennisrijk curriculum toe maar lang niet genoeg om aan de vraag daarnaar te voldoen. In de schooldistrict die onderzocht werd waren er negen. Daarom moest er geloot worden welke kinderen in de schooldistrict naar die negen scholen mochten. Deze tekort stelde de onderzoekers in staat om een “behandelingsgroep” (de zgn. ingelote kinderen die via de loterijen binnenkwamen) te vergelijken met een “controlegroep” (de zgn. uitgelote kinderen die zich aanmeldden maar niet binnenkwamen).
De 688 ingelote kinderen, kregen een kennisrijk curriculum. De overige (uitgelote) leerlingen zaten op ‘gewone’ basisscholen waar ‘gewoon’ onderwijs gegeven werd; m.a.w. daar werd geen kennisrijk curriculum gebruikt.
De onderzoekers hadden geduld. Zij wachtten vier jaar totdat de kinderen groep 5 bereikten – het eerste jaar dat gestandaardiseerde tests van de staat worden afgenomen – voordat ze de resultaten gingen meten. Ze bleven kijken naar testscores voor die ingelote en uitgelote leerlingen, tot en met groep 8.
En…?
Ze ontdekten dat de ingelote leerlingen significante vooruitgang op leestoetsen in elke klas boekten in vergelijking met de uitgelote leerlingen.. Om te laten zien hoe groot, de gemeten vooruitgang van de ingelote leerlingen was groot genoeg dat, indien vertaald naar Amerikaanse leerlingen als geheel, de VS zou opklimmen naar een positie in de top vijf van landen op de PIRLS-ranking. Op dat moment (2016 PIRLS) stond de VS op de 15e plaats van de 58 deelnemende landen.
Was dit de enige resultaat, dan was het geweldig, maar dit is niet alles. Uitsplitsing van de resultaten naar inkomensniveau leidde tot aanvullende inzichten. Acht van de negen scholen bevonden zich in midden- tot hoge-inkomensgebieden. Hoewel die kinderen thuis vermoedelijk een behoorlijke dosis (academische) kennis opdeden, hadden ze nog steeds baat bij het kennisrijke curriculum. De effectgrootte – die het verschil meet tussen hun prestaties en hun respectieve controlegroepen – was middelgroot[1] (0,445). Maar de effectgrootte voor leerlingen uit lage inkomensfamilies was spectaculair (1.299!). En de leerlingen die een kennisrijk curriculum kregen boekten ook een grote winst in hun wiskundescores op de gestandaardiseerde toets die leerlingen in groep 7 krijgen. In feite was hun winst zo groot dat ze volgens de onderzoekers de verschillen tussen leerlingen uit gezinnen met lage en hoge inkomens deden verdwijnen!
Stel je voor wat dit zou betekenen als Nederland de stap zou overmaken naar een kennisrijk curriculum!
Grissmer, D., Buddin, R., Berends, M., Willingham, D., DeCoster, J., Duran, C., Hulleman, C., Murrah, W., & Evans, T. (2023). A kindergarten lottery evaluation of core knowledge charter schools: should building general knowledge have a central role in educational and social science research and policy?. (EdWorkingPaper: 23-755). Retrieved from Annenberg Institute at Brown University: https://doi.org/10.26300/nsbq-hb21
Inspectie van het Onderwijs (2020). De staat van het onderwijs. Staatsuitgeverij, https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/rapporten/2020/04/22/staat-van-het-onderwijs-2020
Voor een leuke blog over kennisrijke curricula, ga naar de blog van Tom Sherrington “What is a knowledge-rich curriculum? Principle and Practice.” https://teacherhead.com/2018/06/06/what-is-a-knowledge-rich-curriculum-principle-and-practice/
[1] Een Cohen’s d-waarde van 0 geeft aan dat er geen verschil is tussen de groepen, terwijl een Cohen’s d-waarde groter dan 0 aangeeft dat er een verschil is en hoe groter de waarde, hoe groter het verschil. Over het algemeen wordt een Cohen’s d-waarde van ongeveer 0,2 als klein, 0,5 als gemiddeld en 0,8 als groot beschouwd, hoewel deze interpretatie kan variëren afhankelijk van het vakgebied en het onderzoeksgebied.
Dus, als je in een tekst leest dat de effectgrootte bijvoorbeeld “middelgroot” of “spectaculair” is, verwijst dit naar hoe groot het verschil of effect is tussen de groepen of condities die in de studie zijn onderzocht. Een grotere effectgrootte wijst op een significant verschil, terwijl een kleinere effectgrootte kan duiden op een minder opvallend verschil tussen de groepen.