kirschner-ED

Interview van Goele Cornelissen van de Studiedienst COC met mij (ook hier te zien.

Paul A. Kirschner is emeritus hoogleraar aan de Open Universiteit Nederland en gastprofessor aan de Thomas More hogeschool. Hij is een wereldautoriteit, onder meer op het vlak van effectief onderwijs, ICT-ondersteund onderwijs en afstandsonderwijs. Als medewerker van het eerste uur aan de Open Universiteit van Nederland ontwikkelde hij in de jaren 80 al cursusmateriaal en later practica voor hoger onderwijs op afstand. Intussen, vele jaren en een succesvolle academische carrière later, heeft hij sterk ingezet op de vertaling van zijn academisch werk evenals die van anderen naar leraren, beleidsmakers en politici. Velen kennen hem als medeauteur van het boek ‘Op de Schouders van Reuzen’ of van ‘Wijze Lessen: Twaalf Bouwstenen voor Effectieve Didactiek’.

Zoals u weet werden heel wat scholen het afgelopen jaar gedwongen om hun onderwijs op afstand te organiseren. Ondertussen rijst in Vlaanderen de vraag: ‘Wat met dat afstandsonderwijs na de coronacrisis?’ Kan u ons, op basis van uw ervaring aan de Open Universiteit, iets meer vertellen over de relatie tussen afstandsonderwijs/gecombineerd leren en effectief leren?

“Dat is voor mij als wetenschapper een heel moeilijke vraag. Het antwoord is zeer genuanceerd. Ten eerste gaat wat we weten over hoger onderwijs op afstand. Dat gaat dus om een andere doelgroep dan die waar jullie mee te maken hebben. Een tweede belangrijk verschil is dat het daar gaat over mensen die zelf hebben gekozen om afstandsonderwijs te volgen. Ik hou niet van het woord ‘motivatie’, maar ze hebben in ieder geval wat ‘animo’ om het zo te doen. Kinderen in het basis- en secundair onderwijs hebben die keuze niet zelf gemaakt. Ze hebben er noodgedwongen aan deelgenomen. Een derde groot verschil is dat wat we weten over afstandsonderwijs over écht afstandsonderwijs gaat. Waar we de afgelopen tijd mee te maken hadden, noem ik ‘noodgedwongen doceren op afstand’. In het Engels noemen ze het emergency remote teaching.”

“Ik vergelijk dat vaak met het verschil tussen een goed academisch ziekenhuis en een veldziekenhuis in een ramp- of oorlogsgebied. Het noodonderwijs dat we nu kennen en het afstandsonderwijs van bijvoorbeeld de Open Universiteit of de Britse Open University is te vergelijken met een academisch ziekenhuis: alles is goed voorbereid, er worden planningen gemaakt, alle apparatuur is aanwezig, er zijn specialisten die in de coulissen staan bij het opzetten van het onderwijs en we kunnen ervan uitgaan dat ze met alle eventualiteiten kunnen omgaan. Wat we nu hebben meegemaakt, is noodonderwijs op afstand. Het is een veldziekenhuis. Daar hebben we docenten die bezig zijn om te zorgen dat het leren niet sterft, net zoals een arts in een veldziekenhuis ervoor zorgt dat een patiënt of slachtoffer niet doodgaat.”

“We weten met andere woorden niet veel over het leren in deze nieuwesituatie. We weten alleen dat kinderen het afgelopen jaar noodgedwongen aan deze situatie hebben geparticipeerd. Ze hebben waarschijnlijk niet de nodige voorkennis of zelfregulerende vaardigheden om zo’n onderwijs op afstand te volgen. En docenten, hoewel ze hun ‘stinkende’ best hebben gedaan om in deze situatie te onderwijzen, waren niet goed uitgerust, hebben de achtergronden en ervaringen niet, hebben niet geleerd hoe ze het moesten doen, hebben de ondersteuning van mensen om zich heen niet. De eerste resultaten komen net binnen en we zien in ieder geval dat er achteruitgang geweest is. Of het dramatisch is of niet, dat zullen de eerste echte onderzoeken moeten laten zien.”

In uw eigen werk hamert u geregeld op het belang van directe instructie. Leraren tonen, argumenteren, geven instructies, bevragen, observeren, sturen bij, bemoedigen, herhalen, organiseren discussies. Ook waar leerlingen zelfstandig werken, zijn ze met andere woorden altijd ‘nabij’. Biedt afstandsonderwijs voldoende mogelijkheden om die sturende rol van leraren ten volle te benutten?

“In optima forma is het antwoord: ja, via afstandsonderwijs, zowel synchroon als asynchroon, is het voor de docent mogelijk om al die taken uit te voeren. Maar het is niet in optima forma. Een eerste probleem is dat leerlingen bijvoorbeeld tegelijk bezig kunnen zijn met wat ik weapons of mass distraction noem: smartphones, laptops met internet … Bij contactonderwijs kan een docent zeggen: ‘Doe je tablet of smartphone weg!’ of ‘Geef het aan mij’. Het zou me niet verbazen dat de mensen die nu naar mij aan het luisteren zijn ook een WhatsApp bericht aan het beantwoorden zijn, misschien naar Instagram kijken, een email beantwoorden of wat dan ook. In contactonderwijs kan de docent kan daar iets aan doen.”

“Een tweede probleem is dat leerlingen niet goed in staat zijn om zichzelf te sturen. We merken dat ook aan de universiteit. Terwijl de examenresultaten niet achteruit gaan, zeggen de studenten: ‘Ik mis de docent in mijn nabijheid, die over de schouder kan kijken, die naar me toe kan lopen, die me kan sturen, die me vertelt wat ik kan doen en wanneer ik het moet doen.’ En dan hebben we het over studenten hoger onderwijs van 19 tot 23 jaar en niet over middelbare scholieren. Wat doe je bijvoorbeeld als een kind zich schaamt voor haar of zijn omgeving en de camera uitzet, wanneer je geen contact hebt, wanneer je niet kan zien of voelen wat het kind aan het doen is?”

“Tot slot zijn er ook de gereedschappen die men gebruikt. Programma’s als Teams of Zoom zijn vergaderprogramma’s. Die zijn niet ontworpen om goed onderwijs te geven. De Open Universiteit heeft er daarom voor gekozen om een eigen omgeving te ontwikkelen voor afstandsonderwijs. De commerciële pakketten waren daarvoor niet toereikend. Maar het zijn wel de riemen waarmee de meeste docenten moeten roeien.”

“Ook via afstandsonderwijs kan een docent die sturing idealiter dus wel bieden, maar de doelgroep waar we hierover spreken, de situatie waarin docenten werken én de gereedschappen die ze ter beschikking hebben, maken het in de praktijk onmogelijk.”

In het recent gepubliceerde ASiSO-manifest vragen diverse actoren binnen het Vlaamse onderwijsveld om afstandsonderwijs duurzaam te integreren binnen de leerplicht. Concreet zou dat kunnen betekenen dat scholen ervoor kiezen om bepaalde leerlingen in het secundair onderwijs een dag in de week thuis te laten werken voor school. Is dat volgens u een verstandig voorstel?

“Een kort antwoord: Neen. Mijn eerste punt heeft te maken met de randvoorwaarden. Het ASiSO-manifest gebruikt het woord ‘volwaardig’. Ze schrijven: ‘Het secundair onderwijs doet er goed aan om het afstandsonderwijs als een volwaardige component te integreren en zichzelf tot gecombineerd onderwijs om te vormen’. Daar zijn zoveel randvoorwaarden aan verbonden dat het op dit moment een niet te realiseren droom is.”

“Eén van die voorwaarden is de opleiding van docenten. We hebben goede docenten, maar we zouden betere docenten moeten hebben. Wie mij kent, weet dat ik een probleem heb met de lerarenopleidingen, omdat ik vind dat ze veel te kort zijn en niet het juiste aan de docenten leren. Nog los daarvan, is het ook zo dat onze docenten wel goed geleerd hebben hoe ze contactonderwijs moeten maken. Maar ze hebben dat niet geleerd voor afstandsonderwijs. Ze hebben onvoldoende bagage om daar een volwaardige component van te maken in combinatie met contactonderwijs.”

“Er zijn wel groepen die aan de weg timmeren. Ik verwijs naar mijn eigen groep, ExCEL, aan de Thomas More hogeschool. Wij maken korte videoclips en cursussen voor docenten om hen in deze tijden van noodgedwongen doceren op afstand te helpen. We hebben een vertaling gemaakt van ‘wijze lessen’ naar ‘wijze lessen met ICT’, wat op de blog is van ExCEL en wij geven gratis webinars daarover.”

“Mijn tweede punt is de vraag: ‘Waarom?’ Als er redenen zijn om leerlingen, buiten de coronapandemie, op afstand onderwijs te geven, dan zou ik zeggen: ‘Laten we de randvoorwaarden verschaffen om dat te doen.’ Maar het is me vanuit hun manifest niet duidelijk wat de meerwaarde zou zijn als men daar een volwaardige component van zou maken. Waarom zouden de leerlingen thuis moeten zijn en niet op school? Hoe maakt dat het onderwijs effectiever of efficiënter of, zoals ik het noem, meer bevredigend voor docent en leerlingen? Ik zie het niet. Zelfs recent onderzoek van de Educational Endowment Foundation in Engeland laat in een rapport over remote learning zien dat het questionable is at best. Of het goed is voor de leerlingen, blijft een groot vraagteken.”

“Ik noemde mezelf de enige onderwijstechnoloog ter wereld die niets heeft met onderwijstechnologie. Mijn uitgangspunt is: alle technologieën zijn alleen maar gereedschap. Ze zijn geen doel op zich. Ze zijn media. En als er een reden is om een medium in te zetten dat het onderwijs effectiever, efficiënter of meer bevredigend maakt, dan zeg ik: ‘Doe het alsjeblieft’. Maar als de reden is ‘omdat het er is’, ‘omdat we hebben gezien dat het kan’, dan ben je mij kwijt.”

Uw eigen kinderen zijn naar het Freinetonderwijs gegaan. Freinet heeft zich destijds kritisch verzet tegen het onderdrukkende karakter van gangbare leermiddelen en ging die daarom zelf ontwerpen. Moeten we ons vandaag ook zorgen maken over het onderdrukkende karakter van digitale leermiddelen, leerplatformen, intelligente tools en gepersonaliseerde leeromgevingen die door commerciële spelers worden ontwikkeld? Moeten we ons daartegen verzetten?

“Kort antwoord: ja, het is een bedreiging en we zouden ons moeten verzetten. Die commerciële bedrijven noem ik ‘edupreneurs’. Zij slagen erin om van deze paniek een verdienmodel te maken. Ze beheersen alles, soms tot en met de inhoud. In ieder geval hebben ze totale controle over de gegevens van leerlingen. Daar wordt eigenlijk en oneigenlijk gebruik van gemaakt. Ik vind dat een zeer zorgwekkende situatie.”

“Het model van de Oak National Academy, dat in Engeland tot stand kwam en wordt gebruikt, werkt helemaal anders. Daar hebben de docenten zelf online lesmateriaal gemaakt en gratis afgestaan zodat andere docenten er gebruik van konden maken in hun eigen les in hun eigen omgeving. Daar werden geen data over leerlingen verzameld. Dat kan je dan weer niet zeggen over commerciële varianten hiervan zoals de Khan Academy, waar het verzamelen van gebruikersdata deel is van hun verdienmodel.”

“Ik vind het een redelijk zorgelijke situatie dat men overstapt naar onderwijsmiddelen en -omgevingen die aangeboden worden door commerciële instellingen. We weten sinds de presidentiële verkiezingen in de Verenigde Staten in 2016 wat men kan doen met de data over mensen als men kwaadwillig is. Ik maak me grote zorgen over de integriteit van het onderwijs en de privacy van kinderen en gezinnen als commerciële groepen te veel controle over de situatie krijgen. Misschien ben ik wat dat betreft een bangerik. In het Engels zeggen ze: ‘Better safe than sorry’.”

U wijst er ook op dat Freinet nood had aan zeer sterke leerkrachten om die leermiddelen zelf te ontwerpen. Kunnen onze leraren dat vandaag ook zelf in handen nemen?

“Sommigen wel, sommigen niet. Freinetonderwijzers waren, in ieder geval in Frankrijk, echt geschoold, niet alleen in het geven van onderwijs, maar ook in het maken van lesmateriaal, het totale pakket. Onze docenten hebben op dit moment  ̶  ik druk me voorzichtig uit  ̶  wel vakdidactische bagage gekregen, maar dat wil niet zeggen dat ze weten hoe je een volledig pakket aan leermateriaal maakt voor kinderen. Mijn ervaring is dat dat een heel andere deskundigheid vraagt dan wat onze docenten hebben gekregen. Ze hebben het begin, maar ze zijn lang geen driesterrenkoks. Ze zijn hooguit souschefs in de wereld van curriculum- en leermiddelenontwikkeling.”

Vragen van het publiek

Bieden bepaalde tools voor afstandsonderwijs geen enorme mogelijkheden voor differentiatie?

“De beste differentiatie gebeurt door een topdocent. Die persoon heeft kennis van haar of zijn vakdomein, pedagogisch-didactische gereedschappen en diepe en grondige kennis van hoe kinderen leren.”

“Aan de ene kant kan je zeggen dat heel wat digitale leermiddelen die open beschikbaar zijn, in de handen van een topdocent met bovenstaande kwaliteiten, uitstekende middelen zijn om te helpen differentiëren. Maar het probleem is dat men de indruk geeft dat die leermiddelen als pakket zélf kunnen instaan voor de differentiatie, bijvoorbeeld door opdrachten aan te passen aan  antwoorden op vorige opdrachten. Maar die algoritmes zijn hele domme algoritmes. Die maken geen gebruik van de informatie die je nodig hebt, die de docent in haar of zijn hoofd heeft, om de juiste vervolgvraag te geven.”

“Dus bepaalde tools kunnen goede docenten wel helpen om te differentiëren, maar ze zijn niet geschikt als kant-en-klaar programma dat zelf bepaalt wat kinderen nodig hebben. Ze gebruiken gewoon domme algoritmes in niet geavanceerde programma’s.”

Afstandsonderwijs is niet nieuw. In Australië heeft men er al jarenlang ervaring mee in het leerplichtonderwijs. Zijn daarover gegevens bekend?

“Ja, dat is onderzocht. En het kan werken. Maar we mogen niet vergeten dat de situatie daar heel anders was. Het onderwijsmateriaal werd daar speciaal gemaakt voor kinderen die zo ver van de scholen woonden dat het onmogelijk was om naar school te gaan. Er was ook begeleidend materiaal voor de ouders om de kinderen te helpen en de rol van docent over te nemen. Bovendien vond het plaats in een andere tijd waarin pa en/of ma thuis waren. Kortom, men woonde in de Australische outback, er was tijd en ruimte in de dag, er was materiaal voor de leerlingen, maar ook voor de ouders. Je kan die situatie dus niet zomaar vertalen naar de huidige situatie in 2021, met een vader en moeder die allebei aan het werken zijn, waar drie of vier computers tegelijk nodig zijn en waar het materiaal voor de leerlingen niet aangevuld wordt met begeleidend materiaal voor de ouders. De enige lering die je kan trekken is: wil je dit doen, dan moet je dit echt goed doen, met materiaal dat daarvoor geschikt is en hulp voor de ouders. De overheid moet zorgen dat de ouders de helft van hun werktijd betaald worden door de overheid, zodat ze niet 100% van hun tijd voor hun werkgever moeten werken. De omstandigheden zijn anders.”

Kan je iemand die zich tijdens de afgelopen periode van afstandsonderwijs erg heeft ingezet, maar niet aan alle leerplandoelen voldoet, op het einde van het jaar tegenhouden, gezien de moeilijke omstandigheden?

“Daar wil ik liever geen uitspraak over doen. Dat is een ethische kwestie. Ik zou zeggen: geef die persoon meer tijd en ruimte, ondersteun haar of hem zo goed mogelijk. Maar een minderwaardig diploma geven, daar heeft niemand iets aan. Moet je daarom iemand afrekenen op deze situatie? Daarop is het antwoord misschien nee. Maar niemand heeft er iets aan om de lat dan maar lager te leggen. Ik wil geen arts hebben die opgeleid is in moeilijke omstandigheden en die daardoor niet geleerd heeft wat zij of hij moest leren. Ik wil niet dat hij of zij straks voor mij pillen gaat voorschrijven, diagnosticeren of zelfs in mij gaat snijden. Vind een andere manier om het probleem op te lossen dan de lat lager te leggen.”

Hoe gaan we om met leerlingen of ouders die totaal niet in staat zijn om met digitale middelen om te gaan?

“Mijn antwoord is eigenlijk: Niet! Alles wat je doet of wil doen is aan voorwaarden gebonden. Een voorwaarde voor contactonderwijs, is dat het kind op school geraakt. Een voorwaarde voor het secundair onderwijs is dat het kind voldoende kan lezen en rekenen – daar hebben we tegenwoordig al problemen mee! Als kinderen niet in staat zijn om goed met elektronische leeromgevingen om te gaan, wat me toch raar lijkt  ̶  kinderen zijn vingervlug, maar kennisarm: ze kunnen werken met die omgevingen, maar doen niet altijd de juiste dingen  ̶  is dat vergelijkbaar met een kind dat niet in staat is om naar school te komen om contactonderwijs te genieten. In coronatijden is dat een verloren zaak. De docent kan dat niet aanbieden bovenop de fundamentele kennis en vaardigheden die op dit moment voorrang verdienen. Ik zie niet hoe hij of zij ook die andere problemen kan oplossen als die voorwaarde niet vervuld is.”

Goele Cornelissen & Riet Nackom

Facebook
Twitter
LinkedIn
Email
WhatsApp